karel één brak zijn been (1x springen op 1 been)
karel twee zwom in zee (zwembeweging met armen)
één, twee
karel drie brak knie (met hand op je knie springen)
één, twee,drie
karel vier dronk veel bier (net doen alsof je drinkt)
één, twee,drie,vier
karel vijf sloeg zijn wijf (alsof je iemand in gezicht slaat)
1,2,3,4,5
Karel zes kurk op de fles (weet ik even geen beweging bij)
1,2,3,4,5,6
karel zeven stond te beven (beven)
karel acht staat op wacht (hand tegen hoofd)
karel negen, voetjes vegen (voeten vegen)
karel tien kon niet zien (handen voor ogen)