Je laat een aantal vingers zien (bijv. 4). Schrijf het cijfer op het bord. Nu achter de rug een aantal vingers erbij (bijv. 3)
Vraag hoeveel het er nu zijn. Schrijf op 7 en +.... Vraag hoeveel erbij.
Spreek af hoeveel vingers er opgestoken worden. Schrijf dit op bord. Ook hoeveel erbij komen en schrijf dit op (bijv +4). Tel dan opnieuw alle vingers en schrijf de uitkomst op.
Deel deze zakjes met blokjes aan enkele kinderen uit en vraag wie de meeste blokjes heeft. Laat schatten hoeveel iedereen heeft. Tel samen met de kinderen na.
Vanuit de context van sjoelen worden hoeveelheden bij elkaar opgeteld, herhaald opgeteld. Pas de puntentelling aan, aan het niveau van de leerling. (vermenigvuldigen kan ook)
Ze tellen tanden en kiezen en vergelijken de aantallen met elkaar. Ze bepalen aantallen tot 10 of hoger door middel van tellen of optellen. De leerlingen vergelijken aantallen tot 10 of hoger.
Stop eieren in de doos (doos dicht) en plak memoblaadje met getal op de doos. Doe onzichtbaar eieren erbij. Plak ook met memo op de doos. Vraag wat er is gebeurd. Open de doos en controleer samen.
10 parkeerplaatsen. Plaats 5 auto's. Hoeveel leeg. Plaats er 1 bij. Hoeveel nu? Haal er 2 af. Hoeveel nu? Volle en lege plekken. Daarna met vingers nadoen.
Oefen afwisselend. Gebruik = en - teken op de doos en op bord. Laat leerlingen met vingers nadoen. Laat ze ook zeggen lege plekken (rij) er in de doos zijn.